Togo is in de geschiedenis in de eerste plaats bekend geworden als ‘Slavenkust’, omdat de Nederlanders, Portugezen en Denen hier tussen 1600 en 1849 massaal slaven vandaan haalden. In 1849 werd de slavernij officieel verboden en trokken de Engelsen en Fransen binnen. Die werden verjaagd door de Duitsers die in 1881 een gevechtsschip naar dit gebied stuurden op verzoek van Duitse handelaren.
Togoland (vanaf 1905 Togo) was tussen 1884 tot 1914 een officiële kolonie van Duitsland. Het omvatte het hedendaagse grondgebied van de Afrikaanse landen Togo en Ghana. De kolonie werd officieel Duits bezit bij de ondertekening in 1884 van een verdrag in Togoville door Gustav Nachtigal en enkele lokale stamhoofden. Volgens dit verdrag kregen de Duitsers een stuk gebied langs de kust als protectoraat. De Duitse invloed verspreidde zich langzamerhand landinwaarts. Togoland was de enige zichzelf bedruipende Duitse kolonie, en werd daarom vaak gezien als een modelbezit, zowel in binnen- als buitenland.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd Togoland binnengevallen door Franse en Britse troepen. De kolonie, die militair niet veel voorstelde, capituleerde vlug. Na de oorlog werd Togo een mandaatgebied van zowel Frankrijk als het Verenigd Koninkrijk. Na de Tweede Wereldoorlog werd Togo een trustschap, nog altijd geregeerd door zowel Frankrijk als het VK. Tijdens deze periode werd het westelijke gedeelte geregeerd als een deel van de Britse Goudkust. In 1957 stemden de inwoners van Brits Togoland om zich bij Goudkust te voegen, als deel van de onafhankelijke staat Ghana. Frans Togoland werd een autonome republiek binnen de Franse unie in 1955, maar bleef zijn status als trustschap behouden. Deze situatie bleef zo tot 27 april 1960, toen het land al zijn banden met Frankrijk doorknipte, en het land volledig onafhankelijk werd als Togo.
Op 10 september 1956 werd Nicolas Grunitzky de eerste minister van de Autonome Republiek Togo. De verkiezingen van 1958 werden door Sylvanus Olympio gewonnen en hij zorgde er voor dat het land onafhankelijk werd in 1960. In 1967 werd de macht overgenomen door luitenant-kolonel Eyadema Gnassingbé die president werd en 38 jaar aan het bewind bleef. In de jaren tachtig waren er diverse keren opstanden tegen de alleenheerschappij van de president maar hij bleef aan de macht tot zijn dood in 2005. In april 2005 volgde zijn zoon Faure Gnassingbé hem op.